Burgemeester Ahmed
Marcouch vraagt het
kabinet en de
Tweede Kamer een verbod in te stellen op demonstratief verbranden en vernielen van religieuze en levensbeschouwelijke boeken, voorwerpen en symbolen in de openbare ruimte.
Met het verbod beschermen de wetgevers de nationale veiligheid en gaan zij de ondermijning tegen van de democratische rechtsorde.
Grens
Marcouch stelt voor dergelijke giftige daden te begrenzen: "Waar de vrijheid van de één de onderdrukking of haat jegens de ander bevordert, dient de wet bescherming te bieden." Voor verbale uitingen gebeurt dit al met delicten als belediging, bedreiging, opruiing en aanzetten tot haat en geweld.
Marcouch: "De vorm van de demonstratie waarbij iets wordt vernietigd dat existentieel is voor velen, is te vergelijken met haatdragende tekst van dichtbij in het gezicht schreeuwen, zoals onlangs bij de opening van het Holocaustmuseum tot ons afgrijzen was te zien. Als een fysiek bedreigend element de boventoon voert, verwordt de demonstratie tot bedreiging en uitlokken van geweld."
Recht van demonstratie misbruikt
Het vernietigen van een koranboek staat net als de verbranding van de regenboogvlag symbool voor het streven een groep het bestaansrecht in Europa te ontnemen. De aanvallen gebeuren stelselmatig, met verregaande haatuitingen op sociale media, door koranboeken te verscheuren en te vertrappen.
Marcouch: "Zo wordt het recht van demonstratie misbruikt om rechten te torpederen en gemeenschappen te verscheuren. Daarom moeten wij ons juist verzetten tegen haat en uitsluiting van moslims en andere religieuze minderheden, tegen het opkomend antisemitisme en tegen de discriminatie van mensen vanwege hun huidskleur of seksuele geaardheid."
Marcouch.Facebook.week.tegen.racisme
Daad van haat en tweedeling
Demonstratief verbranden en bevuilen van religieuze en levensbeschouwelijke symbolen is een daad van haat en tweedeling, terwijl de situatie van moedwillig destabiliseren van de nationale veiligheid en vrede met geweld tegen groepen juist noodzaakt tot bescherming van die nationale veiligheid en de democratische rechtsorde, schrijft Marcouch aan de minister: "Daarom doe ik een dringend appèl op u als (mede)wetgever: ik hoop dat u met mij en vele Nederlanders de urgentie en zorgen deelt en uw verantwoordelijkheid neemt door een verbod in te stellen op het demonstratief verbranden en vernielen van religieuze en levensbeschouwelijke voorwerpen en symbolen in de openbare ruimte."
Grens
Marcouch stelt voor dergelijke giftige daden te begrenzen: "Waar de vrijheid van de één de onderdrukking of haat jegens de ander bevordert, dient de wet bescherming te bieden." Voor verbale uitingen gebeurt dit al met delicten als belediging, bedreiging, opruiing en aanzetten tot haat en geweld.
Marcouch: "De vorm van de demonstratie waarbij iets wordt vernietigd dat existentieel is voor velen, is te vergelijken met haatdragende tekst van dichtbij in het gezicht schreeuwen, zoals onlangs bij de opening van het Holocaustmuseum tot ons afgrijzen was te zien. Als een fysiek bedreigend element de boventoon voert, verwordt de demonstratie tot bedreiging en uitlokken van geweld."
Dreiging
Marcouch stelt voor inspiratie te putten uit het voorbeeld van Denemarken, waar met een beroep op de nationale veiligheid een verbod is ingesteld op het demonstratief ontheiligen van religieuze symbolen.
Demonstratief verbranden van koranboeken blijkt reizigers, diplomaten, ondernemers en hulpverleners sterk te beperken in hun vrijheid. Ook Nederland heeft, vanwege de koranschendingen, het dreigingsbeeld voor terrorisme verhoogd naar substantieel.
Met de gebeurtenissen op
13 januari in Arnhem en de nieuwe aankondigingen krijgt de terroristische dreiging een concrete plaats, datum en tijd. Dit kan elke gemeente treffen waar dergelijke daden plaatsvinden.
Marcouch, verklaard verdediger van de vrijheid van meningsuiting als kloppend hart van de democratie, besluit zijn brief aan de minister: "Namens alle Nederlanders die met lede ogen moeten aanzien hoe enkelen met giftige, pyromane daden alles wat ons lief is in de fik steken, doe ik met deze brief mede namens hen indringend een beroep op u."